Bekijk ook het fotoboek van onze Jura-reis | ||
Morez 2009 (het A-verhaal)
door Pit
|
|
|
|
Klik hier voor een kaartje met de gefietste route + hoogteprofiel. (Voor de hoogtegrafiek ga je naar "Show" - "Elevation profile") 5 september 2009. Eindelijk wordt droog en vrij zonnig weer voorspeld. Ideale omstandigheden voor onze koninginnenrit. Na de obligate groepsfoto’s kiezen de B’s al gauw voor een rit tocht naar de contreien van Saint-Claude. Wij (Raf, Warre, Johan en ikzelf) sjorren onze fietsen op het dak van het buske en vertrekken voor een gemotoriseerde verplaatsing van een dik uur. De busrit zal ons brengen naar de omgeving van Bellegarde-sur-Valserine, vanwaar we een paar stevige puisten uit le Pays du Bugey (historische streek in het departement Ain) zullen proberen te bedwingen. Co-piloot Johan loodst ons op zijn eigen onorthodoxe manier door het centrum van Bellegarde (wat betekent dat de bus nu en dan eens een bocht van 180° moet maken), maar we raken toch waar we moeten zijn. Johan heeft zijn oog laten vallen op het onooglijke Ochiaz als vertrekpunt. Zo kunnen we onze geplande rit afsluiten met de afdaling van de Col de Cuvery. In Ochiaz nemen we de D991 tot iets voorbij Billiat, waar we rechtsaf gaan naar de Col de RichemonT, ook wel bekend als de Col de RichemonD. Gedurende het grootste deel van deze klim worden we getrakteerd op fraaie vergezichten over de Rhône-vallei. Daarachter pronkt, duidelijk herkenbaar temidden van de andere Alpenreuzen, de besneeuwde kruin van de Mont Blanc. Boven op de Col de Richemont is een herdenkingsmonument opgericht voor ‘le Maquis’, het Franse verzet tegen de Duitse bezetter tijdens Wereldoorlog II. Wij vereeuwigen onszelf aan het colplaatje. Fluks dalen we af naar Brénaz. Daar volgt echter een serieuze opdoffer: er is geen restaurant in het dorp. Daarvoor moeten we naar Champagne-en-Valromey, dat zo’n 7 kilometer verderop ligt. Via lichtlopende wegen staan we snel in Champagne. Op het dorpspleintje is er een restaurant met gezellig terrasje. We zitten hier op het terras van ‘Miss Raleuse’, laat een opgehangen sjerp uitschijnen. Het eten is lekker, maar het tempo van de bediening ligt aan de lage kant, zodat we pas rond halfdrie rechtsomkeer kunnen maken naar Brénaz. Nu is de weg niet zo lichtlopend meer. We zitten immers in het voorgeborchte van de Col de la Biche. Iets voorbij Brénaz begint de col echt. Een bord signaleert ‘Col de la Biche - Ouvert’. De Biche is vanaf hier een serieus zware klim, een ‘bjiescht’ van een col. De laatste 7,5 km stijgen aan 8,6% gemiddeld, met een serieus lang stuk aan 12%. Gelukkig geven de wegwijzers allemaal de afstand aan tot de ‘tweede’ col, terwijl de ‘officiële’ beklimming zo’n 2 kilometer vroeger ophoudt. Er staat hier een colbordje, dus er worden foto’s genomen. Na deze eerste top volgt een steile afdaling van ongeveer een kilometer, waarna het nog een kilometer (stevig) klimmen vergt om op de tweede kam te komen. Vanaf hier is het uitzicht op de Mont Blanc fenomenaal. Dat zijn dan de momenten waarop je ervaart dat fietsen in de bergen mee van het mooiste is wat een mens kan doen. De afdaling naar Gigniez is steil met een aantal verraderlijke bochten. In Gigniez nemen we de weg naar Anglefort en spoedig staan we aan de voet van de Grand Colombier, de reus van de Ain en één van de zwaarste cols in Frankrijk. Zo steil dat de Tour hem telkenjare links laat liggen, beweren sommigen. Hoe dan ook, de Grand Colombier is echt wel een serieuze klepper, met vier zware zijden. De kant die wij doen mag dan gemiddeld wel het steilst zijn, voor de supersteile passages (tot 19%) moet je hem beklimmen vanuit Virieu-le-Petit. Wij moeten genoegen nemen met een stuk van 10 kilometer aan 10% (maximum 14%). Onverschrokken beginnen we eraan, met Johan aan het commando. Ieder fietst op eigen tempo, en spoedig sluit ik de rij van de klimmende Nissorappers. Traag schuiven de kilometers voorbij. We passeren onder meer de kruising met de weg vanuit Culoz. Na zowat 10 kilometer wordt de beklimming merkelijk minder lastig. Ik kan terug een tandje bijtikken (speciaal voor deze col had ik achteraan een kroontje 28 laten monteren). Op goed twee kilometer van de top passeren we een veerooster, waarna de klim een weidse bocht maakt. Ik schakel terug en zet mij nog eenmaal recht op de trappers. Mijn ketting schiet echter voorbij mijn laatste kroontje en slaat vast tussen mijn spaken en kamwielen. Wat nu? De ketting zit muurvast. Ik probeer mijn kameraden te verwittigen dat ik wat later zal zijn, maar krijg geen ontvangst. Waarschijnlijk hebben ze het te druk met elkaar te fotograferen boven en te genieten van het 360° panorama op de top. De enkele auto die nog passeert blijkt een gehuurde wagen te zijn en de inzittende dames beweren geen gereedschap bij zich te hebben. Ook een voorbijtrekkende wandelaar kan mij met zijn wandelstok niet uit de nood helpen. Ik verspeel talloze minuten met koortsachtig te zoeken naar een oplossing voor mijn probleem. Enkele honderden meters verder bemerk ik een auberge. Zo goed als ik kan klik-klak ik ernaartoe, de fiets achteraan omhooghoudend. De ‘Auberge du Grand Colombier’ ligt een eindje van de weg af. Ik plaats mijn fiets tegen een rotsblok en ga te voet naar de auberge. De vriendelijke uitbaters geven mij na wat zoeken de gevraagde schroevendraaier en enkele vodden. Inmiddels is al zowat een half uur verstreken. Mijn kompanen komen al opnieuw van de berg gedoken. Met vereende krachten (en de geleende schroevendraaier) slagen we er eindelijk toch in mijn ketting los te wrikken. Ondertussen zijn we wel in tijdnood aan het raken. Dit betekent dat er voor mij geen voortzetting van de rit naar boven in zit. Ik strand op 2 kilometer van de top van de Grand Colombier. Wat een desillusie! We dalen tot Anglefort. Van daaruit nemen we de kortste weg terug naar Ochiaz. Ook de Col de Cuvery zal voor een andere gelegenheid zijn. In die laatste 25 kilometer, over golvend terrein, slaat de ontgoocheling van het gemiste vergezicht op de top over naar mijn benen. Ik heb de grootste moeite om het door mijn gezellen opgelegde tempo te volgen. Uiteindelijk bereiken we de parking waar we ons busje gestald hebben. We verwittigen alvast de andere Nissorappers in Morez dat we die avond heel wat later zullen arriveren. We komen te weten dat de chef het eten nog tot halftien warmhoudt. Dat wordt een dubbeltje op zijn kant. In het licht van de opkomende maan scheuren we door de vlakte naar Gex. Daar pakken we in de gauwte nog de oversteek van de Col de la Faucille mee, om dan via Les Rousses Morez binnen te duiken. We arriveren aan het hotel om 21u32. De kaasfondue die we als avondeten krijgen smaakt overheerlijk. Wanneer we ‘s avonds nog een afsluitende pot willen gaan pakken in Morez City, merken we dat geen enkel café nog open is. Ook "den Blotte" heeft, naar slechte gewoonte, alweer vroegtijdig zijn rolluiken naar beneden gelaten. Alleen "de Vettige" wil ons nog iets serveren. Alcoholvrij uiteraard. We eindigen ons verblijf in Morez dus met een cola en een limonade aan een piepklein tafeltje. Van een anticlimax gesproken. - Pit -
|